IJzerman Background Image

Hoe lang wegen strafbare feiten mee in een Bibob-onderzoek?

Vergunningen kunnen op grond van artikel 3, eerste lid van de Wet Bibob worden geweigerd of ingetrokken indien ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om crimineel voordeel te benutten (A-grond) of om strafbare feiten te plegen (B-grond).

Bij de gevaarsbeoordeling dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop tussen het strafbare feit en het besluit. In het tweede en derde lid van artikel 3 van de Wet Bibob is voor de A- respectievelijk B-grond een aantal aspecten opgenomen aan de hand waarvan de mate van gevaar wordt bepaald. Voor beide gronden zijn feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten en de aard van de relatie van belang. Bij een vermoeden doet ook de ernst van het vermoeden ertoe. Verder is specifiek voor de A-grond de grootte van het voordeel relevant. Voor de B-grond moet worden voldaan aan het samenhangcriterium en speelt het aantal strafbare feiten een rol.

De wetgever heeft tijdsverloop dus niet relevant geacht voor de gevaarsbeoordeling. Dit criterium is daar in de jurisprudentie aan toegevoegd. De gedachte hierachter is dat een strafbaar feit de betrokkene of een Bibob-relatie niet oneindig dient te blijven achtervolgen.[1] Tijdsverloop is dus een aspect dat een beperkende werking kan hebben met betrekking tot de mate van gevaar. Dat de wetgever dit aspect niet heeft geregeld, maakt naar onze opvatting dat niet te rigide met tijdsverloop moet worden omgegaan, maar dat de betekenis die aan tijdsverloop wordt toegekend moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.

Het aspect tijdsverloop kent verschillende componenten. Eerst zal worden ingegaan op de vraag of een strafbaar feit überhaupt bij de beoordeling van de mate van gevaar mag worden betrokken. Het antwoord op deze vraag is voor de A- en B-grond gelijk. Indien een strafbaar feit bij de gevaarsbeoordeling mag worden betrokken, is vervolgens de vraag welk gewicht daaraan mag worden toegekend. Tijdsverloop kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat een strafbaar feit minder zwaar bij de beoordeling wordt meegewogen en op zichzelf niet tot de conclusie ernstig gevaar kan leiden. De uitwerking van tijdsverloop verschilt wat dit betreft voor beide gronden en hierop zal voor de A- en B-grond apart worden ingegaan.

Tijdsverloop en het betrekken van een strafbaar feit bij de gevaarsbeoordeling

Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat strafbare feiten bij de gevaarsbeoordeling mogen worden betrokken zolang deze in de justitiële registraties zijn vermeld.[2] Dit zou anders kunnen zijn indien sprake is van strafbare feiten die op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens niet meer in de justitiële registraties vermeld mochten worden.[3] Anders dan soms wordt aangenomen, kan in Bibob-onderzoeken dus niet maximaal vijf jaar terug worden gekeken.

Tijdsverloop en het meewegen van een strafbaar feit bij de gevaarsbeoordeling

A-grond

Bij de A-grond gaat het om de tijd die is verstreken tussen het behalen van het voordeel en het nemen van een besluit. De Afdeling heeft overwogen dat voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel blijft uitmaken van het vermogen zolang dit niet, bijvoorbeeld met een ontnemingsmaatregel, aan het vermogen is onttrokken.[4] Tijdsverloop an sich zorgt er dus niet voor dat de grootte van het voordeel afneemt.

Volgens de Afdeling dient tijdsverloop evenwel onder omstandigheden te worden meegenomen in de beoordeling, omdat het rechtstreekse verband tussen het verkregen voordeel en de benutting daarvan in de loop van de tijd kan afnemen.[5] Tijdsverloop kan dus maken dat het belang van het voordeel voor de mate van gevaar minder wordt.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling kan een aantal factoren worden afgeleid dat hierbij van invloed kan zijn. Zo wordt rekening gehouden met de grootte van het voordeel. Hoe groter het voordeel, hoe langer het relevant is. Ook wordt het moment van het behalen van het voordeel natuurlijk in aanmerking genomen. Hoe recenter het voordeel is behaald, hoe relevanter het in principe is. De Afdeling heeft daarnaast bepaald dat waarde mag worden gehecht aan het nadien al dan niet opnieuw verkrijgen van voordeel uit strafbare feiten. Als later nog een keer crimineel voordeel is behaald, dan is het eerder behaalde voordeel langer relevant.

Volgens het LBB bestaat bij een voordeel van meer dan €10.000 dat minder dan vijf jaar geleden is behaald in ieder geval nog een ernstig gevaar.[6] De Afdeling heeft ten aanzien van een voordeel van maximaal €22.500 dat meer dan tien jaar geleden was behaald, geoordeeld dat geen sprake meer was van een ernstig gevaar.[7] Met betrekking tot een meer dan twaalf jaar geleden verkregen voordeel van €1.452.500 oordeelde de Afdeling dat dit geen vermindering van de mate van gevaar opleverde.[8]

B-grond

Bij de B-grond draait het om de tijd die is verstreken tussen het plegen van een strafbaar feit en het nemen van een besluit. Het gaat dus om het tijdsverloop sinds de pleegdatum en niet sinds de datum van een veroordeling. Ten aanzien van tijdsverloop heeft de Afdeling overwogen dat betekenis mag worden toegekend aan de omstandigheid dat strafbare feiten van recente datum zijn.[9] Beperkt tijdsverloop is echter volgens de Afdeling onvoldoende om een ernstig gevaar aan te nemen.[10]

Recentere strafbare feiten kunnen in principe zwaarder worden meegewogen dan oudere strafbare feiten. Aan oudere strafbare feiten kan onder omstandigheden echter ook zwaar gewicht worden toegekend, bijvoorbeeld als vaker en langer (vergelijkbare) strafbare feiten zijn gepleegd.[11] Denkbaar is ook dat tijdsverloop bij ernstigere strafbare feiten een minder grote rol zal spelen dan bij lichtere strafbare feiten.

De rechter lijkt tijdsverloop niet vaak als beletsel te zien voor een ernstig gevaar op de B-grond. Voor zover bekend, is de rechter in slechts één uitspraak tot de conclusie gekomen dat vanwege tijdsverloop geen sprake was van een ernstig gevaar. In de betreffende zaak van de rechtbank Rotterdam dateerde het bestreden besluit van 7 april 2015 en ging het om strafbare feiten in 2010.[12] Deze uitspraak lijkt niet in lijn met jurisprudentie van de Afdeling, waarin regelmatig sprake is van een langer tijdsverloop.

Volgens het LBB bestaat in principe geen ernstig gevaar meer indien meer dan zes jaar is verstreken. Het LBB laat dus ruimte om de consequenties van tijdsverloop voor de mate van gevaar naar de feiten en omstandigheden van het geval te beoordelen. Als vijf jaar of minder is verstreken, dan is dat volgens het LBB in ieder geval recent genoeg om een ernstig gevaar op te leveren en ingeval een periode tussen de vijf en zes jaar is verstreken, acht het LBB onder meer het aantal en de aard, duur, ernst en omvang van de strafbare feiten van (extra) belang. Verder houdt het LBB rekening met het tijdsverloop tussen strafbare feiten. Ook telt het LBB een detentieperiode niet mee bij het tijdsverloop. De reden hiervoor is dat iemand moet laten zien dat hij geen strafbare feiten pleegt terwijl hij vrij is.[13]

Afsluiting

Bij het vaststellen van de mate van gevaar dient rekening te worden gehouden met tijdsverloop. Dat tijdsverloop een relevant aspect is bij de gevaarsbeoordeling, is niet door de wetgever opgenomen in de Wet Bibob, maar is door de rechter in de jurisprudentie bepaald. Tijdsverloop kan op twee manieren van invloed zijn. Allereerst kan tijdsverloop ertoe leiden dat een strafbaar feit niet meer mag worden betrokken bij de gevaarsbeoordeling. Ook indien een strafbaar feit bij de gevaarsbeoordeling mag worden betrokken, kan tijdsverloop tot gevolg hebben dat het strafbare feit minder zwaar of niet wordt meegewogen. Dit dient steeds te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.

De nieuwsbrief ontvangen?

Meld u zich dan onderaan de homepagina aan.

Voetnoten

[1] ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2226, r.o. 3.4.

[2] ABRvS 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350, r.o. 10.1.

[3] ABRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2910, r.o. 5.2.

[4] ABRvS 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2821, r.o. 6.1.

[5] ABRvS 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2821, r.o. 6.1.

[6] ‘Leidraad voor de gevaarsbeoordeling op grond van de Wet Bibob’, Landelijk Bureau Bibob/Justis, augustus 2020, p. 22.

[7] ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2226, r.o. 3.4 en Rb. Gelderland 17 juli 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:4464, r.o. 6.

[8] ABRvS 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1471, r.o. 4.3.

[9] ABRvS 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1830, r.o. 2.4.5.

[10] ABRvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2024, r.o. 13.1.

[11] Zie onder meer ABRvS 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350, r.o. 10.1 en ABRvS 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5278, r.o. 2.5.6.

[12] Rb. Rotterdam 27 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4756, r.o. 6.2.

[13] ‘Leidraad voor de gevaarsbeoordeling op grond van de Wet Bibob’, Landelijk Bureau Bibob/Justis, augustus 2020, p. 26.

Scroll