IJzerman Background Image

De Wet Bibob en de last onder dwangsom: hoe zit het ook al weer?

We maken er geen gewoonte van om een artikel te schrijven over een zaak waar ons kantoor bij betrokken is geweest. In dit geval doen we dat wel, omdat een recente annotatie over één van onze zaken, althans over de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in kwestie, een interessant juridisch punt bevat.

In deze annotatie[1] komt mr. dr. drs. B. van der Vorm[2] tot de conclusie dat overtredingen waarvoor een last onder dwangsom is opgelegd niet bij de Bibob-beoordeling kunnen worden betrokken. Naar zijn mening biedt de Wet Bibob “onvoldoende aanknopingspunten om overtredingen waarvoor bestuurlijke herstelsancties zijn opgelegd te gebruiken voor de motivering van de mate van gevaar van misbruik.” Dit levert volgens hem spanning op met het legaliteitsbeginsel. Wij delen deze opvatting niet.

Wat speelde er?

In de bewuste zaak had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouw geweigerd, vanwege ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b. van de Wet Bibob (de b-grond). De aangevraagde vergunning had betrekking op het verbouwen van een voormalig restaurant tot een hotel voor arbeidsmigranten. Het gevaar was mede gebaseerd op het gegeven dat de betrokkene in een andere gemeente herhaaldelijk meer dan het aantal toegestane arbeidsmigranten had gehuisvest en daarmee Wabo-overtredingen had gepleegd. Daarvoor waren hem meerdere lasten onder dwangsom opgelegd. Hoewel de betrokkene niet was vervolgd, zijn dergelijke gedragingen strafbaar gesteld in artikel 1a, nr. 2 van de Wet op de economische delicten.

De Wet Bibob en de last onder dwangsom

Van der Vorm lijkt in de veronderstelling dat de afdoeningswijze van een overtreding doorslaggevend is voor de vraag of die overtreding bij de Bibob-beoordeling kan worden betrokken. Dat is echter niet het geval, zo blijkt uit de tekst van de wet. Feiten moeten straf- en/of beboetbaar zijn. Met andere woorden: de mogelijkheid van het straffen of beboeten volstaat. Of van die mogelijkheid gebruik is gemaakt, doet niet ter zake.

Zoals hiervoor opgemerkt ging het in deze zaak over gedragingen die strafbaar zijn gesteld in de Wet op de economische delicten. Dat de betrokkene niet was vervolgd (maar lasten onder dwangsom opgelegd kreeg), maakt niet dat het strafbare feit buiten de beoordeling van het gevaar blijft. Zowel de wetgever als de Afdeling heeft in dit verband benadrukt dat het bestuursorgaan een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid heeft, die los staat van de met strafvervolging belaste organen.[3] Een beslissing omtrent strafvervolging van het Openbaar Ministerie staat dan ook los van de vraag of de gedraging een rol speelt bij de beoordeling van het gevaar.[4] Evenmin is bijvoorbeeld van belang of de persoon in kwestie überhaupt als verdachte is aangemerkt.[5]

Conclusie

Van spanning met het legaliteitsbeginsel is in deze zaak geen sprake. Anders dan Van der Vorm veronderstelt, biedt de Wet Bibob wel degelijk een grondslag om overtredingen waarvoor een herstelsanctie is opgelegd bij de beoordeling van het gevaar te betrekken. Daarvoor is wel noodzakelijk dat voor die overtreding ook een bestuurlijke boete opgelegd had kunnen worden of dat de gedraging in kwestie ook strafbaar is gesteld.


De nieuwsbrief ontvangen?

Meld u zich dan onderaan de homepagina aan.

[1] Gst. 2023/71.

[2] Universitair docent straf(proces)- en bestuursrecht aan de Universiteit van Utrecht.

[3] ABRvS 22 november 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ2786, r.o. 2.4.1 en Kamerstukken II 2018-2019, 35152, nr. 3, p. 23.

[4] Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2586, r.o. 5.4.

[5] ABRvS 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0168, r.o. 4.3.

Scroll