IJzerman Background Image

Advocaat-generaal: uitreiken Bibob-vragenlijst niet verplicht als start eigen onderzoek

In de praktijk van het eigen onderzoek kan aanleiding bestaan om gesloten bronnen (zoals politie- en justitiële gegevens) te raadplegen, alvorens de Bibob-vragenlijst uit te reiken. In november vorig jaar oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden echter dat het Bibob-onderzoek formeel dient te starten met het uitreiken van de Bibob-vragenlijst en dat voor dat moment geen gegevens uit gesloten bronnen mogen worden geraadpleegd (rov. 2.13 en 2.16). Wij plaatsten in een eerder artikel onze bedenkingen bij de beschikking van het hof.

Verschoningsrecht

Deze zaak ging in eerste instantie over een ander onderwerp, namelijk over de vraag of twee getuigen (een medewerker en een burgemeester van een gemeente) een beroep konden doen op het verschoningsrecht bij vragen over de inhoud van gegevens uit gesloten bronnen die waren verkregen vóór het uitreiken van de Bibob-vragenlijst. Volgens het hof markeert deze vragenlijst de formele start van het onderzoek. Gegevens die voor dat moment zijn verkregen, vallen volgens het hof niet onder de geheimhoudingsplicht, zodat het beroep op het verschoningsrecht moest worden afgewezen.

De twee getuigen zijn in cassatie gegaan tegen de beschikking van het Hof. Recent is het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad gepubliceerd. Dit advies is uitgebreid, goed onderbouwd en lezenswaardig voor overheidsmedewerkers die zich met de Wet Bibob bezighouden.

Advies van de advocaat-generaal

De AG laat weinig heel van de beschikking van het hof. Na een uitgebreide behandeling van de parlementaire geschiedenis van de Wet Bibob komt hij eerst tot de conclusie dat het er voor de toepasselijkheid van de geheimhoudingsplicht niet toe doet of gegevens zijn verkregen voorafgaand aan de formele start van het onderzoek. Hij merkt op dat het “nogal merkwaardig zou zijn dat geen geheimhoudingsplicht met betrekking tot deze [vertrouwelijke] gegevens zou bestaan als het onderzoek niet is aangevangen met de stap waarmee dat formeel zou moeten gebeuren”(rov 3.54).

Vervolgens merkt de AG op dat er “geen grond is om aan te nemen dat het eigen onderzoek verplicht aanvangt met voorleggen van het vragenformulier als bedoeld in artikel 7a, lid 2 Wet Bibob.” De wet bepaalt dit immers, zoals de AG terecht concludeert, nergens (rov 3.57). De argumenten die het Hof aan zijn oordeel ten grondslag had gelegd, overtuigden de AG niet. Zie voor een bespreking van deze argumenten onze eerdere bijdrage en rechtsoverweging 3.58 van de conclusie.

Tot slot

De conclusie van de AG komt ons logisch voor. Hoewel het voor de hand ligt dat het Bibob-onderzoek in de meeste gevallen een aanvang neemt met het uitreiken van de Bibob-vragenlijst aan de betrokkene, bestaat die verplichting niet. Dat betekent ook dat gemeenten en provincies in beginsel al voor dat moment gegevens uit gesloten bronnen kunnen raadplegen, in de gevallen waarin zij daartoe bevoegd zijn. We merken tenslotte nog wel op dat de Hoge Raad niet verplicht is om het advies van de AG over te nemen. Van een definitief oordeel over de start van het eigen onderzoek is dan ook nog geen sprake.

Scroll