De Afdeling oordeelde recent dat het college van B&W van de gemeente Groningen twee omgevingsvergunningen niet kon weigeren op de b-grond, omdat de feiten niet zodanig ernstig waren dat dit de conclusie ernstig gevaar rechtvaardigde.
Dit oordeel is in strijd met de systematiek van de Wet Bibob. Het gevaar op de b-grond wordt op grond van artikel 3, derde lid van de Wet Bibob immers bepaald aan de hand van het soort strafbare feiten (ze moeten samenhangen met de vergunde activiteit) en het aantal daarvan. Ook het tijdsverloop tussen de pleegdatum en het besluit speelt daarbij een rol. Dit is niet in de wet geregeld, maar volgt uit jurisprudentie van de Afdeling.
Pas wanneer sprake is van een ernstig gevaar, komt de ernst van de strafbare feiten die aan dat gevaar ten grondslag liggen in beeld. Het bestuursorgaan heeft op grond van artikel 3, vijfde lid van de Wet Bibob immers te beoordelen of de ernst van die strafbare feiten een weigering van de vergunning op de b-grond rechtvaardigt. In het systeem van de wet betekent een ernstig gevaar dan ook niet meer of minder dan dat sprake is van een aanzienlijk risico dat de geconstateerde strafbare feiten nogmaals worden gepleegd wanneer de vergunning wordt verleend. Deze conclusie levert een bevoegdheid op om de vergunning te weigeren. Van die bevoegdheid kan vervolgens pas gebruik worden gemaakt, indien de strafbare feiten voldoende ernstig zijn.
Naar onze mening zou de uitkomst van deze zaak niet anders hoeven zijn, wanneer de Afdeling het wettelijk systeem wel juist had toegepast. Indien strafbare feiten niet ernstig genoeg zijn voor een ernstig gevaar, zouden ze waarschijnlijk ook niet ernstig genoeg zijn geweest om de toets van artikel 3, vijfde lid te doorstaan en een weigering van de vergunningen te rechtvaardigen.
Aangezien de Afdeling niet toelicht waarom zij het wettelijk systeem naast zich neerlegt, lijkt deze uitspraak een misslag te zijn. Is dat niet het geval, dan heeft de uitspraak mogelijk ook andere gevolgen. Zeer ernstige strafbare feiten kunnen naar onze mening vanwege deze uitspraak eerder tot een ernstig gevaar leiden, ook wanneer het aantal van de feiten beperkt is of het tijdsverloop relatief groot. Wanneer iemand een Alcoholwetvergunning aanvraag en is veroordeeld voor de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, maar verder geen strafbare feiten heeft gepleegd, dan is het de vraag of het Landelijk Bureau Bibob (p. 28), gelet op het aantal van de feiten, zou adviseren dat sprake is van een ernstig gevaar. De uitspraak van de Afdeling laat die ruimte nu wel. Wanneer minder ernstige strafbare feiten afdoen aan het gevaar, is het omgekeerde immers ook het geval en dragen ernstige feiten bij aan dat gevaar.